Levensloop

Vestdijk(rechtenvrij)

Vestdijk, Simonschrijver; geb. 17.10.1898 te Harlingen; gest. 23.3.1971 te Utrecht; vader: Simon Vestdijk, gymnastiekonderwijzer; † 28.12.1944 te Zeist; moeder: Anna Margaretha Clazina Mulder; † 28.2.1937 te ‘s-Gravenhage. Gehuwd 27.12.1965 met Adriana Catharina Maria van der Hoeven, geb. 24.3.1938 te Rotterdam. Twee kinderen: Dirk Simon, geb. 25.1.1967; Annemieke, geb. 5.2.1969, beiden te Doorn.

Van 1912 tot 1915 volgde Vestdijk de lessen aan de Gemeentelijke h.b.s. met 3-jarige cursus te Harlingen; van 1915 tot 1917 die in de hoogste klassen van de 5-jarige h.b.s. in Leeuwarden. Aan de Universiteit van Amsterdam studeerde hij vervolgens medicijnen waarin hij in 1925 het doctoraal examen aflegde. Twee jaar later verwierf hij het artsdiploma. In datzelfde jaar 1927 verhuisde hij met zijn ouders naar Den Haag, terwijl hij tot 1932 verschillende artspraktijken waarnam. Daar tussendoor studeerde hij filosofie en psychologie en besteedde ook aandacht aan astrologie. Hij maakte een reis als scheepsarts en vestigde zich na een kort verblijf in Amsterdam in 1932 weer in Den Haag.  

Vriendschap met Du Perron en Ter Braak voerde hem in de redactie van het maandblad Forum (1934 en ’35). In 1933 had Vestdijk definitief voor het schrijverschap gekozen. Hij vervulde verschillende redigerende functies: van 1936 tot voorjaar 1943 bij Groot Nederland; in 1938 en ’39 bij de N.R.C. In 1940 vestigde hij zich in Doorn waar hij op 4 mei 1942 door de bezetter als gijzelaar gearresteerd werd.

Tot 1 maart 1943 hield men hem als zodanig vast in St. Michielsgestel waaronder ook nog een maand in het “Oranjehotel” te Scheveningen. Direct na de bevrijding nam hij weer redigerende en kritiserende functies op zich: van 1945 tot ’48 van Centaur; in diezelfde periode verzorgde hij de literaire kritiek bij Het Parool. Redacteur van Podium was hij van 1949 tot zomer 1951, terwijl hij in ’49 ook als vaste medewerker aan het Algemeen Handelsblad verbonden werd. Op 31 okt. 1953 legde hij die taak neer en pas in 1956 begon hij zijn taak als chroniqueur bij De Gids. Hij vervulde die tot eind 1959. Nadien heeft Vestdijk geen letterkundige rubriek meer verzorgd. Wel publiceerde hij een groot aantal muziekrecensies: in Het Vaderland in 1956 en ’57; in De Groene Amsterdammer van 1956 tot 1963.  

Simon Vestdijk was een teruggetrokken levende en werkende auteur, die vrij geregeld door ernstige depressies gekweld werd. Hij heeft aanvankelijk geaarzeld tussen muziek en literatuur, maar gaf tenslotte aan de laatste de voorkeur. Hij had “gekozen voor het talent”. Poëzie schreef hij al op
16-jarige leeftijd. Als hij in 1964 in Groningen eredoctor wordt, vermeldt de laudatio niet zijn dichterlijk werk doch legt de klemtoon op de romans en essays, op zijn eruditie en zijn “oorspronkelijke visie op het leven”. Niettemin heeft hij zoveel gedichten gepubliceerd, zo’n 1300 blz. in het Verzameld Werk van 1971 dat de kwantiteit kan volstaan voor een schrijver die zich daartoe beperkt zou hebben.

Misschien moet men de z.g. intellectualiteit der verzen waarover Ter Braak al in 1933 schreef, voor een minder directe niettemin duidelijke lyriek aansprakelijk stellen. Vestdijk zelf meende dat in zijn poëzie een ontwikkeling van z.g. “parlando-poëzie” naar meer lyrisch te kenmerken gedichten zou zijn aan te tonen. Tegelijkertijd treft in alle gedichten – zij het wellicht in afnemende mate – een sterke plastiek. Merkwaardig is een fasering, een viertal korte perioden waarin Vestdijk de meeste poëzie schreef: tussen 1930 en ’32; in 1942 en ’43 en kort daarna in ’45-’46; tenslotte gedurende de jaren 1955-’56. In dit verband moet op de verschillende debuten gewezen worden: in jan. 1926 met Riem zonder eind in De vrije bladen nadat hij in de Almanak van het studentencorps van Amsterdam (U.S.A.) in 1918 met proza door de publicatie van gestileerde waarnemingen was begonnen. In 1934 valt pas zijn “debuut” als romanschrijver Terug tot Ina Damman als men de novelle De oubliëtte in De vrije bladen van 1933 niet als begin wil aanmerken. Voor een nader begrip van Vestdijk, in ’t bijzonder voor een inzicht in wat als oorspronkelijk in zijn visie op het leven beschouwd wordt, is de lectuur van zijn poëzie van groot belang.
De tot doordringend bewustzijn gewekte sensibiliteit, zoals P.H. Dubois eens karakteriseerde, laat de polariteit tussen geest en stof, of in ander opzicht tussen verstand en gevoel uitkomen.

De spanning tussen die twee polen bepaalde niet alleen de inspiratie voor zijn dichten, zij dichtte evenzeer zijn essayistisch werk waarin hij een grote veelvoudigheid van literair werk aftastte op houdbaarheid voor ’t eigen eerst, dan voor ’t menselijk bestaan in algemenere zin. Vestdijk cirkelt voortdurend om essentieel te achten kwesties, om vragen naar de zin of zinvolheid van het leven. Zijn onderzoekingen voeren hem daarbij op terreinen van metafysica, van filosofie, van occultisme ook. Hij schuwt die gebieden niet maar betreedt ze met aan de psychologie ontleende apparatuur en met een indrukwekkende, veelzijdige kennis. Deze betrof niet alleen de letterkunde, maar ook gebieden van filosofie, ethiek, beeldende kunst, psychologie, historie, zoals bijv. blijkt uit Essays in duodecimo en uit De leugen is onze moeder. Het duidelijkst laat de in zijn poëzie al aangetoonde polaire spanning zich in enkele grotere studies aanwijzen: Rilke als barokkunstenaar, Albert Verwey en de idee en De toekomst der religie. Misschien ervoer hij een zekere verwantschap met elementen die volgens de traditie het barok bepalen; een spanning van tegenstellingen die zich laten formuleren als aards en kosmisch. Psychologisch moet dat contrast wellicht teruggevoerd worden op innerlijke onvrede met een in ziel en lichaam te onderscheiden bestaan. De kritiek op een godsdienst die een dergelijke gespletenheid accentueert vindt daarin haar oorsprong evenals de waardering voor een alles in eenheid schouwend Hindoeïsme.

Verder zouden daaruit kunnen voortgekomen zijn een belangstelling voor schuldgevoel, zoals Vestdijk dat bij Dostojewski vond en een speuren naar de ondergrond van een figuur als Judas. Het zijn die kwaliteiten waarom men hem ook “grensganger” kan noemen, forensisch bewoner van twee werelden die wel opponeren, maar waarvan de tweede – de “andere” – als meer omvattend de eerste tevens kan opheffen en “zuiveren” in de eenheid of volmaaktheid. Voorshands zijn vormen voor de beleving noodzakelijk met misschien als hoogste, bijna onstoffelijk en toch streng gedisciplineerde daaronder die van de muziek. Door specialisten op vrijwel alle door hem betreden terreinen is Vestdijk gekritiseerd waarbij de reeds vermelde tegenstellingen onder een ander aspect te zien zijn als die tussen specialisme en dilettantisme, dit laatste in de zin waarin Ter Braak het waardeerde.Vestdijks muziekkritieken en zijn opstellen over “muziekesthetiek” getuigen van een visie die in zijn poëzie en zijn essays eveneens gestalte kreeg. Niet minder in zijn romans. Het een-zijn, de beleving van wat men onder variërende namen als geluk, eeuwigheid of paradijs probeert te vatten, maar telkens gecorrumpeerd door een besef van vervreemding dat terug dwingt tot het hier en nu van een begrensd ik.

In 1933 schreef Vestdijk een zeer omvangrijk boek Kind tussen vier vrouwen dat geen uitgever kon vinden en pas in 1972 gepubliceerd werd. De weigering heeft een reeks aan dat oorspronkelijke manuscript ontleende romans als gevolg gehad, waarin Anton Wachter de centrale figuur is. Sommige verschenen na de publicatie van Terug tot Ina Damman (1934) dat in de reeks de derde plaats inneemt: pas in 1960 sloot de auteur de ontwikkeling van Anton af met De laatste kans. Zijn gestalten in deze verhalen voor een belangrijk deel herscheppingen van personen uit het eigen verleden, de andere romans worden bevolkt door een bonte stoet van al dan niet historische, steeds door de verbeelding getransformeerde figuren. Van de “zuivere” psychologische roman als Meneer Visser’s hellevaart tot een schijnbaar “zuiver” feitelijk verhaal als Rumeiland blijft de door Hartkamp gesignaleerde spanning tussen “identificatie en isolement” de lezer boeien. Ook de romanfiguren, althans de voornaamste daarvan, wensen op te gaan in een eenheid. Deze laatste kan zelf weer als een persoon optreden, als beminde bijv. in De koperen tuin, dat behoeft echter niet. In De vuuraanbidders, een verhaal dat in de dertigjarige oorlog speelt, is dat streven feitelijk gericht op een Nirwana waarvoor Vestdijk in de ongeveer tegelijkertijd geschreven studie De toekomst der religie zijn waardering formuleerde. Wil men deze schrijver zo kort mogelijk karakteriseren dan zou men misschien het meest nabij de kern komen met de woorden: een mythisch mysticus in de zin van een in zichzelf schouwende en daarvan verhalende Ziener. Maar deze formulering lijkt geen recht te doen aan de steeds herhaalde pogingen om door schrijven – dichten, denken, vertellen – dat te herwinnen wat hij nooit bezeten had -ongescheidenheid.

De waardering voor Vestdijks werk kan blijken uit een reeks prijzen en onderscheidingen:
1938 Van der Hoogtprijs voor Het vijfde zegel toegekend door de Maatschappij der Nederlandse letterkunde;
1941 deze Maatschappij verleent hem de Wijnand Franckenprijs voor Albert Verwey en de idee;
1946 prozaprijs van Amsterdam voor Pastorale 1943;
1951 staatsprijs voor letterkunde voor De vuuraanbidders;
1953 prijs van de Jan Campertstichting te ‘s-Gravenhage voor Essays in duodecimo; 1954 essayprijs van Amsterdam voor dezelfde bundel;
1955 Constantijn Huygensprijs voor het gehele oeuvre verleend door de Jan Campertstichting;
1960 romanprijs van Amsterdam voor De ziener. Sinds
1957 werd hij door het P.E.N.-centrum jaarlijks kandidaat gesteld voor de Nobelprijs.

In 1963 werd hij ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw. De Rijksuniversiteit van Groningen verleende hem in 1964 een eredoctoraat in de letteren. Ook in 1964 ontving hij van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde de vijfjaarlijkse prijs voor meesterschap. In 1972 werd de Vestdijkkring gesticht, een bundeling van toegewijde lezers die zich de bestudering van zijn werk ten doel stelt. Het mededelingenblad van die kring ging in 1973 over in Kroniek, in de zomer van 1973 al Vestdijkkroniek genoemd met de ondertitel “tijdschrift voor Vestdijkstudie”.

Bronnen
In het kaartsysteem van het Letterkundig Museum vindt men alle gegevens over publicaties, plaatsen en data. Voor een belangrijk deel berusten daar ook de manuscripten en brieven. Voor raadpleging heeft men uiteraard toestemming van mevrouw Vestdijk nodig. Inlichtingen verschaft het L.M. Hoewel men in het voornoemde systeem ook de studies over Vestdijk kan vinden, geven we hier enkele titels die voor een eerste oriëntatie van nut kunnen zijn.
Lit.:
Menno ter Braak, De duivelskunstenaar, Amsterdam 1946; 
Vestdijk in kaart
, Den Haag 1967;
Vestdijknummer van Podium, ‘s-Graveland 1948;
G.H. Barneveld e.a., Over S. Vestdijk, Amsterdam 1948;
R.A. Cornets de Groot, De chaos en de volheid, Den Haag 1966;
Hella Haasse, Tweemaal Vestdijk, essays in de serie Kort en goed, Amsterdam, Groningen 1970;
In memoriam S. Vestdijk 1898-1971, Maatstaf 4-5-1971.

Dr H.A. Wage


Kinderboeken van Simon Vestdijk

Vele kinderboeken uit de jeugd van Simon Vestdijk zijn bewaard gebleven en ons tijdelijk ter beschikking gesteld door mevouw Mieke Vestdijk-Verhoeven. Verschillende van deze jeugdboeken komen ter sprake in de romans over Anton Wachter.

Een diavoorstelling is gemaakt van de voorkanten van deze kinderboeken, en van enkele platen uit sprookjes zoals afgebeeld in Kind tusschen vier vrouwen, bezorgd door H.T.M. van Vliet.