Nogmaals Kota Inten

Kort nadat ik “Naar den duivel met Biskaye!” had voltooid, mijn boekje over Vestdijks reis naar Nederlands-Oost-Indië met het motorschip Kota Inten, passeerde het schip opnieuw en wel in de jongste roman van Stephan Enter, Pastorale.
Oscar en Louise de Vree, broer en zus in een gereformeerd gezin op de Veluwe in de jaren tachtig, zij is eerstejaars studente, hij moet eindexamen doen, proberen hun weg te vinden in het leven. Louise doet dit door zich sterk af te zetten tegen het streng godsdienstige milieu, Oscar raakt toevallig bevriend met zijn klasgenoot Jonkie Matupessy. Hij wordt voor een maaltijd uitgenodigd in het Molukse gezin van Jonkie en raakt op slag verliefd op diens zus Dona. In Brevendal (anagram voor Barneveld) leeft de autochtone bevolking volstrekt gescheiden van de Molukse gemeenschap.
Bij zijn eerste bezoek aan het gezin loopt hij in de hal tegen een enorme scheepskist aan. Kota Inten staat erop. Even later, aan tafel, neemt vader Matupessy, een voormalige KNIL-soldaat, het woord. ‘Door deze bespiegelingen heen begon Matupessy een ander verhaal te vertellen –over de kist in het halletje bij de voordeur, die ingepakt klaarstond met precies de spullen die er meer dan dertig jaar geleden ook in zaten, op de heenreis van Surabaya naar Rotterdam. Want waarom zouden ze het uitpakken? Hij was hier op doortocht. Zodra de situatie in Indië rustig werd, zouden alle Molukkers teruggaan. (…) “Dus die kist blijft daar staan tot ik hem weer oppak en meeneem omdat de Nederlandse regering haar belofte is nagekomen. Jij hebt misschien wel gezien dat er iets op staat, op mijn kist?” “Uw naam”, zei Oscar. “En Kota Inten?”’ De kist als symbool van het Molukse drama.
Afgezien van dit detail en van de titel, vind ik de roman qua sfeer en karaktertekening heel Vestdijkiaans. Oscar en Anton Wachter zijn verwante zielen.

FH, 29 december 2019


Hem was het worst waar hij stond

De wekelijkse column van Peter Buwalda gaat over het feest voor De Bezige Bij. De uitgever bestaat 75 jaar. Peter Buwalda moet naar de bibliotheekzaal van het ‘Rijks’ om daar met alle schrijvende bijtjes op een groepsfoto te gaan. Hij bekijkt grondig de voorgaande groepfoto’s die gemaakt zijn in 1969 en in 2004 in dezelfde zaal. Toch zijn het twee verschillende foto’s. De verschillen zitten in de pikorde. Op de groepsfoto 1969 ontbreekt die, ‘het lijkt wel een Poolse landdag.’ Mulisch helemaal onderaan aan de trap, maar wel naast de baas. Dat laatste is toch wel weer iets voor Mulisch. Misschien kwam hij ‘per ongeluk, expres te laat’ zodat hij zich kon invoegen naast de uitgever. ‘Toeval heeft een reden.’

Naar Vestdijk moet Buwalda zoeken, hij had kennelijk het nakijken.   Hij staat verscholen ‘ergens op een galerij.’ Peter moest hard lachen toen hij hem ontdekte, ‘zo verloren oogt de maestro.’ Was hij het wel echt? Dan hadden ze hem toch de leunstoel aangeboden? Nou nee, ‘Hem was het worst waar hij stond.’

WvW, 13 december 2019


Pleidooi voor ironie in literatuur

Vrijdag 29 november oreerde ter gelegenheid van de aanvaarding van haar hoogleraarschap aan de OU te Maastricht Brigitte Adraensen over Het recht op twijfel. In haar rede spreekt zij behalve over geweld ook over de positie van ironie in de literatuur in deze eeuw. Die is sinds 9/11, de dag met de vreselijke vernietiging van de Twin Towers, in ongenade gevallen. Amerikaanse schrijvers gaven te kennen ‘ironie-moe’ te zijn. Met ironie ergens over spreken wordt gezien als ‘een wegvluchten in de ambiguïteit van de eigen gespleten tong.’ Het is tijd om kleur te bekennen. Dit debat bereikte ook Nederland, o.a. via Joost de Vries. Recent sprak Pfeiffer over ‘Ondraaglijke lichtheid’, een pamflet tegen de ironie. Kennelijk staat ironie tegenwoordig tegenover de ernst.

Adriaensen ziet hierin een probleem. Het gaat er aan voorbij dat ironie altijd verbonden is met het recht op twijfel. Ironie is wel degelijk een kritisch instrument om de waarheid te bevragen en een vorm van betrokkenheid. Ironie kan een manier zijn van verzet en daardoor ook verbondenheid teweegbrengen.

WvW, 6 december 2019


Leesverslaving tegenover een schrijfverslaving

Maarten ’t Hart is 75 jaar geworden. In het winternummer van HP-De Tijd interviewt Nick Muller de schrijver, meer nog de lezer.   Het artikel opent met een ontboezeming: ‘Ik heb mijn hele leven verlezen. ‘ Dat kostte Maarten veel tijd, zodat theaterbezoek er bij inschoot. Al zestig jaar houdt hij bij wat hij gelezen heeft, hij zit nu op nummer 13.247, maar zijn boekhouding loopt achter. Er komt dit jaar nog heel wat bij. Van de huidige Nederlandse schrijvers vindt hij Peter Buwalda heel goed. Leonard Pfeiffer kan ook geweldig schrijven maar hij maakte het te bont met Grand Hotel Europa. Het winnende boek van de Libris Literatuur Prijs van dit jaar Een goede zoon vond hij ‘echt saai.’

Multatuli, Couperus en Vestdijk vindt Maarten nog altijd de drie grootste schrijvers van de Nederlandse literatuur. Vestdijk herleest hij nog regelmatig ‘om weer even feeling te krijgen met die mooie lange zinnen.’ ‘Kijk’, legt Maarten uit: ‘Ik heb een leesverslaving, Vestdijk had een schrijfverslaving.’ Niet alle romans zijn de moeite waard en hadden geschreven moeten worden. Maar het meest overschatte boek ter wereld is toch wel Ulysses van Joyce.

WvW, 3 december 2019


Kalender: Actueel

december 2019
M D W D V Z Z
« nov   jan »
 1
2345678
9101112131415
16171819202122
23242526272829
3031  

Categorieën