In 1939 publiceerde Simon Vestdijk in vertaling gedichten van de door hem bewonderde Emily Dickinson (1830-1886) met de aantekening dat ‘elke grote poëzie ook die van Emily Dickinson strikt genomen onvertaalbaar is.’ Hij vatte zijn vertalingen op als ‘parallel-verschijningen, die de dichterlijke intentie trachten te benaderen, zonder aanspraak te maken op tekstuele betrouwbaarheid.’ Wel trachtte Vestdijk ‘de weergaloze geslotenheid en concentratie van deze gedichten niet geheel te verspelen.’
Niet alle gedichten die Vestdijk van haar vertaalde (64) zijn door hem gepubliceerd en gebundeld. Onderstaand gedicht verscheen in Nagelaten Gedichten. Het is wel een kenmerkend gedicht voor Dickinson, vanwege het bijbels motief dat erin voorkomt en de door Vestdijk in tact gehouden beslotenheid.
Ik koos dit gedicht vanwege de actualiteit in Urk en elders in het land waar jongeren met geweld en plunderend los gingen.
Wilbert van Walstijn, 28 januari 2021
Mijn macht nam ik in handen
Om de wereld aan te randen;
David was machtiger, maar ik
Was eens zo flink!
Mijn keisteen heb ik goed gemikt,
Maar de enige die viel was ik.
En ‘k vraag nu wat ’t geweest kan zijn:
Goliath te groot-of ik te klein?