De Groene Amsterdammer (19/26 juli) gaat over het lichaam. Aan de orde komen onder meer het schoonheidsideaal, het bovenmenselijke van de sporter en het dode lichaam. Bij dit alles voegt zich Kees ’t Hart die in het artikel over ‘de vlezige lippen van Emma Bovary’ tot de conclusie komt dat hoe nauwkeurig het lichaamsproza van een schrijver ook is , de lezer creëert toch zijn eigen beeld van het beschreven personage. Toen Kees ’t Hart Emma Bovary googlede kreeg hij een ‘adembenemende hoeveelheid plaatjes te zien, maar nooit was daar ‘zijn’ Emma bij.
Romanschrijvers, zo beweert ’t Hart, werken bij persoonsbeschrijvingen vrijwel altijd met voorbeelden uit hun omgeving. Dat deed Flaubert, maar ook Vestdijk is hier een goed voorbeeld van. De Anton Wachter-cyclus staat er bol van met Ina Damman als het grote voorbeeld. Volgens Vestdijk versterkte het de geloofwaardigheid en bood het een kans de blik van de verteller in beeld te brengen. Ook in andere romans volgt Vestdijk dit procedé. Kees ’t Hart gaat uitvoeriger in op het voorbeeld van Adri Dupré in Het glinsterend pantser. Hiervoor stond Mieke van der Hoeven model, zijn latere vrouw. In een ‘schitterende tekst’ combineert Vestdijk zijn ‘verwarring’ over haar verschijning met ‘lelijkheid’.
WvW, 23 juli 2012