JAAR |
DATUM |
LEVEN |
WERK |
1898 |
17 oktober |
Geboren te Harlingen, Voorstraat 61a. Is enig kind van Simon Vestdijk, gymnastiekleraar en Anna Mulder en vernoemd naar zijn vader en zijn grootvader van vaders zijde.
|
Anton Wachter is Simon’s alter ego: ‘een gewoon lief, aanhankelijk en vertroeteld kereltje- maar toch ook een beetje vreemd eenzelvig, strak, ouwelijk, vroegrijp en op andere punten weer achterlijk, -een gewoon kind, en tegelijkertijd op de grens van het ongewone’ (Uit: Sint Sebastiaan)
Harlingen wordt ‘Lahringen.’
|
1902 |
|
Familie Vestdijk verhuist naar Lanen 82a te Harlingen. |
Lanen blijft ‘Lanen’ |
1905 |
juli |
Logeert bij zijn grootouders van moederszijde in Amsterdam, Koningsplein 11, die tot 1911 op dat adres een kapperszaak hebben. Simon ondergaat tijdens zijn verblijf een blindedarmoperatie. |
|
|
september |
Volgt lager onderwijs op de Eerste Gemeenteschool aan de Groote Kerkstraat, hoek Simon Stijlstraat. |
Simon Stijlstraat wordt ‘Schoolstraat’‘Dus besteedde hij twee of drie vrije middagen aan het “zoeken van een vriend”, dat wil zeggen, hij peinsde erover hoe je dat eigenlijk aanleggen moest; je kon toch aan de eerste de beste jongen niet vragen:”Wil jij mijn vriendje zijn?”‘
(Uit: Surrogaten voor Murk Tuinstra) |
1909 |
|
Verhuist naar Zuid-Oostersingel 21a en kort daarop naar nr. 43. |
Zuid-Oostersingel wordt ‘Singel’ |
1912 |
september |
Leerling aan de Gemeentelijke H.B.S. met driejarige opleiding aan de Zuiderhaven.In het tweede schooljaar trekt de verliefde Simon veel op met Lies Koning. |
Zuiderhaven wordt ‘Werfgracht’Anton Wachter wordt op slag verliefd op Ina Damman (de alter ego van Lies Koning), die een zekere ‘koelheid en onbewogenheid’ over zich heeft: ‘Die harde onaantastbaarheid die in haar school bleef haar geheim’.
(Uit: Terug tot Ina Damman) |
1915 |
|
Schrijft zijn eerste gedichten. |
|
|
september |
Gaat naar de Rijks-H.B.S. te Leeuwarden aan het Zaailand voor de leerjaren 4 en 5. Ontmoet hier J. Slauerhoff die een klas hoger zit.
|
”De andere school’ in ‘Weulnerdam’ |
|
december |
Wordt voor de eerste maal getroffen door een depressie. |
|
1917 |
8 februari
tot 8 juli |
Woont bij de familie Wiersma in Leeuwarden, ter vermijding van het vermoeiende dagelijkse reizen. Slaagt voor zijn eindexamen H.B.S. |
|
|
september |
Schrijft zich in als student medicijnen aan de universiteit van Amsterdam. Woont op diverse adressen in de hoofdstad, te beginnen bij zijn oom Gerrit en tante Johanna, de jongste zuster van zijn vader, in de Grensstraat 24.
Wordt lid van Unitas Studiosorum Amstelodamensium. |
”Oom Moos’ en ’tante Bertha’. Zijn tante haatte hij omdat zij ‘met haar geld behalve over zijn studie, zijn moeder, zijn kleren, zijn nachten, zijn manier van lopen, zijn lichtverbruik, zijn pianospel en zijn oom Moos, nu ook al iets over zijn meisjes te vertellen had’.
(Uit: De Beker van de min) |
1918 |
|
Debuteert in de Almanak der U.S.A.
Behaalt zijn propaedeutisch examen. |
‘Gestileerde waarnemingen‘ |
1921 |
12 januari |
Slaagt voor zijn kandidaatsexamen. In het najaar wordt hij praeses van de almanak der U.S.A. voor het jaar 1922. De almanak bevat voor het merendeel werk van zijn hand. |
|
1924 |
zomer |
Vanaf juli beginnen er in ‘Urania’ artikelen te verschijnen onder het pseudoniem S. Tascorli. Kennismaking met Helène Burgers, astroloog. Werkt op doktersadvies op de boerderij van Pim Burgers in Wolfheze om te herstellen van een depressie; overweegt om zijn studie medicijnen op te geven en boer te worden.
|
|
1925 |
13 oktober |
Slaagt voor zijn doctoraalexamen. |
|
1926 |
|
Debuteert met een gedicht in De Vrije Bladen. |
‘Riem-zonder-eind’ |
|
|
Door toenemende twijfel over zijn geschiktheid voor het beroep van arts begint hij lessen te nemen in harmonie en contrapunt bij neef en componist Herman Mulder. Overweegt in de muziek verder te gaan, maar stopt de lessen na een half jaar. |
|
1927 |
8 juni |
Slaagt voor zijn artsexamen. |
|
|
5 juli |
Vader en moeder verhuizen naar Den Haag, Daal en Bergschelaan 18. |
|
|
8 oktober |
Simon trekt bij zijn ouders in, tot 1935 afgewisseld door praktijkwaarnemingen in diverse plaatsen: Amsterdam, Rotterdam, Eindhoven, Noordwijk, Warmenhuizen, Dubbeldam, Melissant, Oisterwijk en Zantvoort. |
‘Waarnemer naast God’‘Na mijn artsexamen was ik praktijk gaan waarnemen. Niet, zoals gebruikelijk, om het vak te leren, maar om te blijven waarnemen, tot ik oud en zat geworden zou zijn.’ (Uit: De dokter en het lichte meisje) |
1928 |
|
Maakt voetreis in Tirol en Beieren. Schrijft zich ook in aan de universiteit te Leiden voor het volgen van colleges filosofie en psychologie. Verdiept zich verder in de astrologie; kennis die hij in zijn werk zal gebruiken voor karakterisering en structurering o.a. in Merlijn en De kellner en de levenden. |
‘De diepere betekenis van de roman staat volkomen los van de astrologie; had ik de parallel tussen de personages en de zodiaktekens achterwege gelaten, de roman had op precies dezelfde wijze kunnen verlopen. De zodiak dient alleen ter verfraaiing of verlevendiging en natuurlijk, als steeds, om het ontwerpen van karakters te vergemakkelijken en onderlinge verschillen en tegenstellingen in het leven te roepen’.
(Uit een brief aan Sjoerd Leiker over De kellner en de levenden) |
1929 |
9 december |
Vaart als scheepsarts op de m.s. ‘Kota Inten’ tussen de havens van Batavia, Tandjung Priok, en de haven van Mekka, Djeddah. |
|
1930 |
7 maart |
Monstert af in Rotterdam als scheepsarts. Wil nooit meer scheepsarts worden, want is zelf tijdens de vaart vaak ziek. |
|
1931 |
|
Vriendschap met Edgar du Perron en met Menno ter Braak |
‘….dank ik zoals ik het nu zie, uitsluitend aan Du Perron, aan wiens hand ik het volle letterkundige leven werd ingeleid.’
(Uit: Gestalten tegenover mij) |
1932 |
|
Debuteert met eerste dichtbundel. |
Verzen |
1933 |
16 januari
tot 6 mei |
Schrijft zijn eerste roman in 7 cahiers, goed voor 1121 pagina’s in ‘kladhandschrift’. Uitgever Zijlstra durft echter Kind tusschen vier vrouwen niet uit te geven vanwege de hoge prijs in crisistijd. |
‘Herinner ik mij goed, dan zijn de vier vrouwen -mijn moeder, Ina Damman, Marie van den Boogaard, en Janke, het dienstmeisje, -min of meer symbolisch opgevat: kinderliefde, ideële liefde, zinnelijke verliefdheid, zuiver lichamelijke sexualiteit. Een afdalende reeks dus, al zou men over de volgorde van de eerste twee stadia kunnen twisten.’
(Uit: brief 8 november 1955 aan Nol Gregoor) |
|
|
In hetzelfde jaar verschijnt zijn eerste novelle. |
De oubliette |
1934 |
januari |
Wordt met ingang van de derde jaargang tot aan de opheffing in december 1935, redactielid van Forum.
Werkt aan de omwerking van Kind tusschen vier vrouwen naar Mijnheer Visser’s hellevaart en naar Terug tot Ina Damman. |
‘Wat mijzelf betreft; ik heb voorgoed en eenzijdig voor het talent gekozen, desnoods dan bij een volkomen minderwaardige persoonlijkheid, maar dat is een weg, die ik niet graag een ander zou aanpraten!’
(Vestdijk in een brief aan H. Marsman, november 1934) |
|
november |
Terug tot Ina Damman. De geschiedenis van een jeugdliefde verschijnt als zijn romandebuut. |
‘Maar zijn voeten raakten zwaar de aarde, zwaar en knarsend op het kiezel, alsof zíj het alleen hadden te bepalen hoe onwankelbaar trouw hij blijven zou aan iets dat hij verloren had, -aan iets dat hij nooit had bezeten.’
(Uit: Terug tot Ina Damman) |
1935 |
1 februari
tot 10 juni |
Huurt kamer bij Ans Koster, aanvankelijk zijn hospita, nadien zijn ‘huisgenote’ in de Cyclaamstraat 12, Den Haag. Ans helpt bij het overtikken en nakijken van werk. |
|
|
25 juni |
Woont tot 7 oktober 1936 op verschillende adressen te Utrecht en Bilthoven. |
|
1936 |
januari |
Samen met Frans Coenen, Jan Greshoff en Jan van Nijlen redactielid van Groot Nederland. |
|
|
|
|
Nieuwe dichtbundel: Kind van stad en land.
‘Ik houd het meest van halfland’lijkheid:
Van vage weidewinden die met lijnen
Vol waschgoed spelen; van fabrieksterreinen
Waar tusschen arm’lijk gras de lorrie rijdt,’
(Uit: het gedicht ‘Zelfkant’ in Kind van stad en land)
|
|
8 oktober |
Keert terug naar de Cyclaamstraat 12 in Den Haag. |
|
1937 |
|
Publiceert zijn eerste essay.
|
Kunstenaars en oorlogspsychologie |
|
28 februari |
Overlijden van zijn moeder als gevolg van een beroerte. |
|
|
1 juli |
Verhuist met Ans naar Putten. |
|
1938 |
februari |
Redacteur kunst en letteren van de Nieuwe Rotterdamsche Courant.
Vriendschap met de componist Willem Pijper, die hem overhaalt het libretto te schrijven voor de opera Merlijn. |
|
|
juni |
Toekenning van de C.W. van der Hoogtprijs voor zijn roman Het vijfde zegel, roman uit het Spanje der Inquisitie |
‘In het dubbele armgebaar, in de wild geplooiden roden mantel, lag ontzetting.En men wist wat die ontzetting gold: het waren de losgebroken oerkrachten in gepijnigde wezens, die God zijn lankmoedigheid verweten (…)’
(Beschrijving van het schilderij van El Greco, genaamd ‘De verbreking van het vijfde zegel’ uit: Het Vijfde Zegel) |
1939 |
15 april
|
Vestigt zich in Doorn, Parklaan 6. |
|
|
juni |
Vestdijk verlaat de Nieuwe Rotterdamse Courant uit onmin met de hoofdredacteur Swart, die zich geërgerd had aan zijn nieuwste roman De nadagen van Pilatus. |
|
1940 |
mei |
Na het uitbreken van de oorlog slaat de schrik flink toe: oppert Ans zelfs ‘de gaskraan open te zetten’. Na de capitulatie begraaft Vestdijk zijn eigen vier exemplaren van Else Böhler, Duits dienstmeisje, in zijn tuin uit vrees voor de Duitsers. |
‘De Duitsers, in het verleden samengebracht uit diverse legers en huurlegers, samengesteld uit diverse rassen, trachten een smartelijke homogeniteit te acteren van een huisgezin waarvan geen enkel lid op de andere lijkt.’
(Uit: Else Böhler, Duits dienstmeisje) |
1941 |
juni |
Ontvangt de Weijnaendts Franckenprijs van de Maatschappij voor Nederlandse Letterkunde voor zijn in 1940 verschenen studie Albert Verwey en de idee |
|
1942 |
4 mei |
Verblijft met 450 vooraanstaande Nederlanders als gijzelaar van de Duitse bezetter in het kleinseminarie ‘Beekvliet’ in Sint-Michielsgestel. Deelt de kamer met ds. Henkels, met wie hij in dichtvorm discussieert over religie. |
|
|
15 augustus |
In de bossen van Sint-Michielsgestel fusilleren de Duitsers vijf gijzelaars uit Beekvliet. Vestdijk schrijft dan het gedicht ‘De doode zwanen’.Houdt lezingen voor medegijzelaars o.a. over ‘Der Prozess’ van Frans Kafka en over dichtkunst. De lezingen over dichtkunst verschijnen later als essay in De glanzende kiemcel. |
‘De doode zwanen daar beneden
Roepen voortdurend klaag’lijk schril,
Naar wat in zijn kunstmaat’ge vrede
Het sterven niet aanvaarden wil.’
(Eerste vers uit ‘De doode zwanen’, opgenomen in de bundel Gestelsche liederen) |
1943 |
25 januari tot 25 februari |
Is overgebracht naar de strafgevangenis, ‘Oranjehotel’, te Scheveningen.
|
‘Zoo is er een eind gekomen aan het in zoo veel opzichten onvergetelijke verblijf in het seminarium! Ik zal steeds een zeker heimwee blijven houden naar dit leven in een besloten “mannengemeenschap”. Er is veel van een kloosterling in mij, naar ik ontdekt heb, -met behoud van alle cynisme en joie de vivre natuurlijk.’
(Uit: brief 28 februari 1943 aan Theun de Vries) |
|
tot 1 maart |
Weer terug in Beekvliet.
In ruil voor zijn toezegging lid te zullen worden van de ‘Kultuurkamer’, wordt Vestdijk vrijgelaten.
Zegt direct na zijn vrijlating zijn redacteurschap op van ‘Groot Nederland’ dat collaboreerde met de bezetter. |
|
|
zomer |
Schrijft voor de geïnterneerden in Beekvliet in de vorm van lezingen aan zijn studie De toekomst der religie. |
‘Wonderlijk, irrationeel en paradoxaal namelijk is het gehele leven, op ieder moment, en in al zijn manifestaties.’ (Uit: De toekomst der religie) |
1944 |
maart |
Twee jodinnen duiken onder op de zolder bij Ans en Simon thuis.
|
|
|
28 december |
Vader Vestdijk overlijdt te Zeist. |
|
1945 |
oktober |
Redactielid van het opgerichte blad ‘Centauer’ en als criticus verbonden aan Het Parool. Beide tot 1948. |
|
1946 |
januari |
Begin van een jarenlange correspondentie met de schrijfster Henriëtte van Eyk, die ruim vierhonderdveertig brieven omvat. In 2007 is een deel van deze correspondentie bezorgd door biograaf Wim Hazeu: Wij zijn van elkaar. |
|
|
oktober |
Toekenning van de prozaprijs van de gemeente Amsterdam voor de roman Pastorale 1943. |
‘Sommige Nederlanders werden door de oorlog helden, anderen misdadigers, weer anderen grote kinderen.’
(Uit: Pastorale 1943) |
1947 |
|
De publicatie van zijn grote essay De toekomst der religie leidt tot heftige polemieken. |
|
1948 |
9 juli |
Verhuist naar de Sterkenburgerlaan 10 in Doorn.
Vat het voornemen op een proefschrift te schrijven over de angst, dat in enkele maanden wordt voltooid. Zijn promotor prof. dr. H.C.Rümke laat Het wezen van de angst echter twee jaar liggen. |
|
1949 |
januari |
Redactielid van Podium, tot juni 1951. |
|
|
oktober |
Medewerker aan het Algemeen Handelsblad, tot 31 oktober 1953. |
|
1950 |
12 juli |
Verhuizing naar
Torenlaan 4, in Doorn. |
|
1951 |
mei |
Uitreiking van de P.C. Hooftprijs 1950 voor de roman De vuuraanbidders. |
‘Vuur was van oudsher het boze en verderfelijke element, vuur en zwavel hadden zondige steden doen vergaan, en in de poel des vuurs zuchtten de verdoemden. Maar ook was het vuur goddelijk: de bliksem die zuiverde, de gloeiende kool, waarmee de seraf Jesaja’s mond beroerde, het handenwarmend komfoor in de winter, en de eeuwige zon, wie zou de zon vergeten? (…) Aan de mens de keuze om zich tot het vernietigende of het verwarmende te bepalen; want de mens was vrij (…).’ (Uit: De vuuraanbidders) |
1953 |
oktober |
Zijn 55e verjaardag kan niet gevierd worden wegens een diepe en langdurige depressie, waarvoor hij wordt opgenomen in rusthuis Veluweland in Ederveen. |
|
|
november |
Toekenning van de essayprijs van de Jan Campertstichting voor de bundel Essays in duodecimo. |
‘Woorden zijn de meest gewetenloze bedriegers die er bestaan, -maar bedriegers waar wij op aangewezen zijn, en die wij steeds weer ons vertrouwen schenken.’
(Uit: ‘Drukkende idealen’, in Essays in duodecimo) |
1954 |
1 februari |
Opname in Christelijk Sanatorium te Zeist voor behandeling met electroshocks. Kort daarna nog een ‘slaapkuur’ bij prof. Rümke, zijn vroegere promotor.
|
‘Heb ik óok gehad, in ’54 hebben de idioten me 12 x lens geslagen en “genezen” naar huis gestuurd. Nu, ik wás genezen, want ik was mijn geheugen kwijt, zodat ik thuis niet eens meer wist waar de plee was.
(Uit: brief 1-8-1969 aan Geert Lubberhuizen) |
|
december |
Prijs voor beschouwend proza van de gemeente Amsterdam voor Essays in duodecimo. |
|
1955 |
22 april |
Benoemd tot Officier in de Orde van Oranje Nassau.
|
|
|
oktober |
Toekenning van de Constantijn Huygensprijs van de Jan Campertstichting voor zijn gehele oeuvre.Contact met de componiste Saar Bessem ter uitvoering van zijn plannen om over muziek te gaan schrijven. |
|
|
13 december |
Opdracht van de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, mr. J. Cals om voor de herdenking van het 350ste geboortejaar van Rembrandt een gedicht te schrijven. Vestdijk schrijft Rembrandt en de Engelen; twaalf gedichten en een acrostichon’ dat in het Rembrandtjaar 1956 verschijnt. |
‘Ik had hem alle woorden leren lezen
En zware boeken leren openslaan.
Mijn kleuren droeg hij kleurloos in zijn wezen.
Hij was te bleek. Zo ging hij hiervandaan.’
(Eerste strofe van het gedicht Lezende Titus, uit: Rembrandt en de engelen) |
1956 |
januari |
De geheel herstelde Vestdijk werkt, na vier jaar weer aan een nieuwe roman (Het glinsterend pantser) en tegelijkertijd aan zijn eerste muziekboek, waarin hij ‘grondslagen voor ener praktische muziek-esthetiek’ ontwikkelt.
Begint een ‘Kroniek van de Poëzie’ in De Gids, tot aan december 1959.
|
‘Hoe bepalen wij de waarde van muziek? Aan deze vraag gaat men gewoonlijk stilzwijgend voorbij, hetzij omdat men zich meer voor filosofische bespiegelingen interesseert over het begríp “waarde” en enkele andere abstracte zaken, hetzij omdat men de mening is toegedaan, dat de waarde van muziek niet bepaald kan worden.’ (Uit: Het eerste en het laatste) |
|
juni, juli |
Werkt na ontvangst van de regeringsopdracht aan Keurtroepen van Euterpe waarin hij acht door hem bewonderde componisten bespreekt. |
|
|
augustus |
Schrijft een muziekkroniek zowel in Het Vaderland (tot 4 mei 1957), als in De Groene Amsterdammer (tot in 1963). |
|
1957 |
januari-
maart
|
Heftige polemiek met o.a. Van Voorthuysen volgens wie Vestdijks muzikale smaak ‘uit oma’s kastje stamde’. Vestdijk reageert met Het kastje van oma. |
‘Wat, indien die grootmoeder nog leefde? Ik kon mij niet aan het vermoeden onttrekken, dat Voorthuysen meer met haar gemeen had dan uit de geciteerde passus wel was op te maken. De bedoelde componisten immers, de vergeelden in dat kastje, waren grotendeels dezelfden over wie hij beroepswege geregeld moet schrijven in zijn krant. Dat doet hij dan blijkbaar met tegenzin.’ (Uit: Het kastje van oma) |
|
april |
Voorgedragen voor de Nobelprijs 1958 voor literatuur. Tot 1967 zal hij steeds worden voorgedragen. |
|
1958 |
november |
Voor zijn zestigste verjaardag is er een tentoonstelling ‘De twee meesters’ in het gemeentemuseum van Den Haag; de andere meester is A. Roland Holst, die in Bergen woont. |
‘De Bergen mogen grimmen, Doornen steken,
Wel héél erg weerstandsloos zijn wij bezweken
Voor dit museum, waar men Muzen spaart,
Maar wij tot op het bot worden bekeken.’ |
|
december |
Door een jury uit zeven genomineerden verkozen tot de persoon van het jaar 1958, die hem ‘een reus in de Nederlandse letterkunde’ noemde. |
|
1959 |
januari |
Voltooit het laatste deel van de acht Anton Wachterromans: De laatste kans; de geschiedenis van een liefde. |
‘Hij was de mindere, bij voorbaat. Niet als smekeling der liefde, (…), -maar uitsluitend in de kracht der persoonlijkheid. Zijn zwakheid bleek reeds hieruit dát hij delibireerde, dat hij hun krachten afwoog. Met het grootst mogelijke gemak, vriendelijk, met een enkel woord, zou ze hem beheersen, net als het kind Ina Damman dat had gedaan’ (Uit: De laatste kans)
|
1960 |
december |
Bij de herdenking van het honderdste geboortejaar van zijn meest geliefde componist, verschijnt Vestdijk’s studie over Gustav Mahler; de structuur van zijn symfonisch oeuvre.Ontvangt de romanprijs van de gemeente Amsterdam voor De ziener. |
‘Hoewel het voor geen lezer aangenaam kan zijn van te voren te worden ingelicht over de inhoud van boeken, kan over De Ziener op zijn minst worden medegedeeld, dat de titel een foutieve, of vrije vertaling is van “voyeur”, en dat de mannelijke hoofdfiguur lijdende is aan dit euvel.’ (flaptekst van de eerste druk van de De ziener) |
1961 |
26 oktober |
Vestdijk werkt mee aan 12 gesprekken met Nol Gregoor. Deze worden tussen 26 oktober 1961 en 26 juni 1962 uitgezonden door de Avro-radio. De gesprekken verschijnen ook in boekvorm. |
‘Als iemand vraagt: wat vind je je beste boek, dan zeg ik altijd De koperen tuin, en als ze nog wat langer zeuren, dan zeg ik De ziener, maar daar houdt het dan wel mee op. De rest vind ik dan allemaal even goed, waarschijnlijk. Ik weet het niet. Dan wordt het heel moeilijk. Maar bepaald niet Het vijfde zegel, hoewel ik de prestatie helemaal niet zo ongeslaagd vind.’ (Uit: Nol Gregoor in gesprek met S.Vestdijk) |
1963 |
24 april |
Benoemd tot Ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw. |
|
1964 |
5 februari |
Vestdijk die zelf geen televisie heeft, komt voor het eerst in zijn leven zelf op de tv. In de serie ‘Literaire ontmoetingen’ interviewt Hans Gomperts de schrijver thuis, want naar de studio wilde hij niet komen. |
|
|
24 juni |
De Universiteit van Groningen verleent Vestdijk het eredoctoraat in de letteren, vanwege ‘zijn meesterlijke romankunst, zeer intelligente essays, veelzijdige kennis van de moderne cultuur en oorspronkelijke visie op het leven’.
|
‘De historische roman zal aanspraak maken op een “innerlijke” waarheid, of werkelijkheid, op een essentiële waarde als mensuitbeelding, maar het is duidelijk, dat dit niets te maken heeft met de eis van historische authenticiteit.’
(Uit zijn gastcollege: ‘Over de historische roman’)
|
|
juli |
Toekenning van de prijs voor meesterschap van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. |
|
1965 |
14 februari |
Overlijden van Ans Koster-Zijp, 30 jaar lang zijn ‘compagne’. |
|
|
27 december |
Huwt op 67 jarige leeftijd met Mieke van der Hoeven, 27 jaar. Vestdijk kende Mieke al langer en ontmoette haar voor het eerst als zeventienjarig meisje. Zij figureert in de roman ‘Het glinsterend pantser’. |
‘Dit meisjesgezicht thans weer te geven valt mij niet gemakkelijk, niet omdat het zo ingewikkeld was, of omdat woorden ontoereikend zouden zijn om gelaatstrekken te beschrijven, maar omdat Adri Duprez en ik elkaar niet volslagen vreemd gebleven zijn’ (Uit: Het glinsterend pantser) |
1967 |
25 januari |
Geboorte zoon Dirk Simon. |
|
1968 |
|
Herstel van de vriendschap met Theun de Vries, die naar Doorn reist voor een Hernomen konfrontatie met S. Vestdijk. Aanleiding is de uitgave van hun briefwisseling tijdens de oorlogsjaren. |
|
|
21 oktober |
Ontvangt de erepenning van de gemeente Doorn.
Ter ere van zijn 70ste verjaardag krijgt hij tijdens een receptie in het Letterkundig Museum het eerste exemplaar aangeboden van zijn in 1948 geschreven, maar nu pas uitgegeven proefschrift Het wezen van de angst. |
‘Voorts biedt de angst, reeds bij het jonge kind, een niet gemakkelijk te overtreffen mogelijkheid om met de buitenwereld in contact te treden. Voor menig ding, dat het kind rustig of speels exploreert, heeft het aanvankelijk angst gekoesterd, en juist het besef, dat het vroeger bang is geweest voor datgene waarmee het zich thans vertrouwd tracht te maken, prikkelt de belangstelling, waarin een zeker triomfgevoel zelden zal worden gemist.’ (Uit ‘Het nut van de angst’, het slothoofdstuk van Het wezen van de angst) |
1969 |
4 februari |
Geboorte van dochter Annemieke.Het werken valt hem zwaar, onder meer door verschijnselen van de ziekte van Parkinson. Rondt zijn laatste werken af, zo niet De persconferentie, waarin hij zich voornam over zijn depressies te schrijven. |
‘Werken deed ik niet, kón ik niet, wou ik ook niet, omdat ik nu eenmaal een ‘depressie’ had, en die ‘depressie’ voelde ik, die zat in mijn hersens, -toch, -in mijn zenuwen, al voelde ik mij niet zenuwachtig, -een tweede vernederende term, ‘zemelappig’, zeiden ze in mijn geboorteplaats, -al hield ik mij heel kalm, te kalm, zonder huilbuien of andere uitingen van vertwijfeling. Maar vertwijfeld was ik wel degelijk. Dat dit mij juist overkomen moest! (Uit: De persconferentie) |
1970 |
september |
Opname in in het Antonius Ziekenhuis, later in het Academisch Ziekenhuis te Utrecht. De diagnose luidt de ziekte van Kahler. |
|
1971 |
20 maart
|
Toekenning van de Prijs der Nederlandse Letteren.
|
|
|
23 maart |
Vestdijk, al enige tijd in coma, overlijdt op 72-jarige leeftijd. |
|
|
26 maart |
Begrafenis in Den Haag; Het stoffelijk overschot wordt bijgezet in het graf van zijn moeder op de begraafplaats Nieuw Eykenduynen. De aanwezigen luisteren naar het laatste van de vijf Rückertliederen van Mahler: Ich bin der Welt abhanden gekommen. |
’t Antwoord op elk raadsel in de tijd,
D’eendre oplossing: vergank’lijkheid…
(Uit: Mnemosyne in de bergen) |