Denken over dichten

Trouw-redacteur Peter Henk Steenhuis voert al enige tijd vele gesprekken met de Amsterdamse filosoof Theo de Boer (1932) over zijn passie voor poëzie. De belangstelling van De Boer gaat vooral uit naar de relatie tussen poëzie en filosofie. Hij beschouwt beide als ‘bondgenoten in ervaren werkelijkheid’. Daarom betrekt De Boer al sinds de jaren tachtig de dichtkunst bij zijn filosofische werk. In Trouw van zaterdag 19 juni verscheen de 23ste aflevering in deze boeiende serie ’Denken over dichten’ in Letter & Geest. De Boer analyseert in deze aflevering ‘Vestdijks wond, de liefde en de meesteres’ in het volgende (nagelaten) sonnet:
 
Geen wonde is zo diep als gij,-
Maar ’t peilen gaat maar tot de rozen
Die voor éen zomer uitgekozen
Hun wanhoop loozen zij aan zij.
 
Bezit ‘k haar dan in mijmerij?
Eén daad’loos uur,- welk bleek verpoozen!
En weer de krenkingen der rozen,
Hun roode kreuken: zoo zijt gij.
 
Vergank’lijkheid leeft nooit alleen.
Gepaard vergaat men traag, en geen
Bevel zal zoo als ’t háre duren.
 
Zoodat ik, met haar lot begaan,
Den meimaand opsla van haar naam
En haar bezit in schemeruren.
 
De Boer betoogt dat Vestdijk met dit gedicht een lange traditie in de liefdespoëzie voortzet, waarin niet een bepaalde geliefde wordt bezongen, maar waarin de bezongen vrouw representatief is van een soort, of een Idee vrouw. Zij is ‘een strenge meesteres’ waarvan hij de naam opzoekt bij de meimaand. Bij Gorter is mei éen van de ‘twalef zusters’ die de maanden symbolyseren.

 

WvW, 21 juni 2010

Kalender: Actueel

maart 2024
M D W D V Z Z
« feb    
 123
45678910
11121314151617
18192021222324
25262728293031

Categorieën